Reprografie: quo vadis, wetgever?
Roger Blanpain, voorzitter van Reprobel, schreef een open brief over de reprografierechten. Wij drukken deze graag af en suggereren dat u dit bericht vlot deelt...
Stel, u bent een auteur.
U ziet in elk bedrijf, in elke onderwijsinstelling en in elke overheidsdienst die u binnenstapt meerdere fotokopieertoestellen en printers staan. U loopt een willekeurige universiteitsbibliotheek binnen en u ziet de studenten grote volumes fotokopieën en prints van auteursrechtelijk beschermde werken maken. Toch wil men u doen geloven dat de wereld volledig digitaal is geworden en dat papieren reproducties een relict uit een ver verleden zouden zijn.
U hoort waaien dat de organisatie (Reprobel) die voor u de reprografievergoeding int, te veel zou innen in vergelijking met het buitenland. U checkt dat even en u leest in haar jaarverslagen dat ze de laatste drie jaren gemiddeld 23 miljoen EUR per jaar uit de reprografie heeft geïnd. U maakt een kleine rekensom: dat is 2 EUR per Belg, de prijs van een glas cola op café. U stelt vast dat in Nederland door Stichting Reprorecht en Stichting PRO 1,85 EUR per Nederlander wordt opgehaald, maar dat er daarnaast in datzelfde Nederland ook 12 miljoen EUR aan leenrechtvergoedingen naar auteurs en uitgevers stroomt terwijl dat in België ongeveer een zesde van dat bedrag is. U checkt dat toch nog even, want België is al twee keer door het Hof van Justitie van de EU veroordeeld voor zijn leenrechtvergoeding.
U hoort ook het onderwijsveld steen en been klagen dat ze te veel betalen voor hun reprografievergoedingen. U haalt er nog maar eens de cijfers bij en u stelt vast dat de inningen van Reprobel in het kleuter-, lager en secundair onderwijs in lijn liggen met die in het buitenland maar dat er voor het hoger onderwijs in België 2 EUR per student wordt geïnd, terwijl dat in de ons omringende landen gemiddeld 6 EUR (hogescholen) en 13 EUR (universiteiten) is. U leest in de krant dat de Vlaamse hogescholen voor hun financiering recent 7.000 EUR per student hebben geëist en u vergelijkt dat met de enkele euro’s per student waarover het in het reprografiedossier gaat. U wrijft zich de ogen uit.
Uw vertegenwoordigers hebben de laatste maanden alle studies op tafel gelegd die het reproductievolume op het Belgische grondgebied en de schade voor auteurs en uitgevers daaruit objectief en gedetailleerd in kaart brengen. Die studies worden steevast als “politiek gevoelig” en zelfs “niet gewaardeerd” gelabeld maar u stelt vast dat u wel de enige bent die studies op tafel legt en dat het debat voor het overige vooral in emotionele termen wordt gevoerd.
U hoort importeurs van reproductieapparaten - zonder met de ogen te knipperen - beweren dat de reprografievergoeding op reproductieapparaten in België “torenhoog” zou zijn. U checkt de lengte van die toren toch maar even en komt uit op gemiddeld 6 à 7 EUR vergoeding die per inktjetapparaat aan Reprobel wordt betaald (in de wetenschap dat die vergoeding voor gelijkaardige apparaten in Duitsland minimaal 12 EUR is). U neemt er ook even de kostprijs van de inktjetcartridges bij en u stelt vast dat de vervanging van de cartridge dikwijls even duur is als de aankoop van het apparaat. U hoort dat er politieke plannen op tafel liggen om de vergoeding op reproductieapparaten te schrappen of minstens serieus af te bouwen, en u weet dat dit auteurs en uitgevers jaarlijks 10 miljoen EUR kan kosten. U krabt zich in de haren.
U leeft in een goede verstandhouding en in nauwe symbiose met uw uitgever. U kan niet zonder hem en hij kan niet zonder u. Zonder u en uw uitgever is er gewoon niets meer om te kopiëren en te printen. U hoort dat er plannen bestaan om de bestaande 50/50 regeling auteur/uitgever inzake reprografie los te laten, terwijl u het er beiden over eens bent dat dit een billijke verdeelsleutel is. U hoort zelfs dat er plannen zouden bestaan om de uitgever niet langer te vergoeden voor andere wettelijke licenties. U slikt toch even, want u weet dat u daar als auteur op het einde van de rit niet noodzakelijk beter van wordt.
Tot slot kijkt u ook nog even in uw portemonnee. U krijgt jaarlijks als gemiddelde auteur tussen 250 EUR en 1.500 EUR uit de reprografie, voor u een belangrijke aanvullende inkomstenbron. Toch hoort u van sommigen dat het geld “in de zakken van de beheersorganisaties zou blijven steken”. U stelt daarnaast vast de Belgische reprografieregeling Europeesrechtelijk al sinds 2002 had moeten uitgebreid zijn tot de prints en dat u al sinds 1998 en 2005 wacht op een vergoeding voor digitale onderwijsgebruiken, een vergoeding die nochtans wettelijk is voorzien. U telt dus niet alleen uw centen, maar ook uw verlies.
U weet ook dat de uitgeefsector 0,7 % van het Belgische BBP vertegenwoordigt en nog sterk lokaal verankerd is, met veel KMOs die in België werk verschaffen aan minstens 40.000 voltijdse werknemers. U ziet echter dat de belangen van uw sector het dreigen af te leggen tegen de belangen van multinationals met hoofdzetels in Japan en de VS en met diepe lobbyzakken.
Daarom neemt u de pen en schrijft u deze open brief. Dames en heren politici (in de Ministerraad en in het federale parlement): quo vadis met de reprografie? Holt u de belangen van auteurs in dit dossier uit en zet u hen daarmee in hun hemd? Of brengt u de reprografievergoeding bij de tijd met het behoud van een toereikende vergoeding voor auteurs én uitgevers? In een nieuwe regeling die de goede zaken van het bestaande systeem verzoent met de belangen van de gebruikers – elf miljoen Belgen en alle professionele sectoren die van de reprografieregeling kunnen blijven genieten - en die verder maximaal inzet op gebruiksgemak en rechtszekerheid.
Aan u de keuze. De auteurs, en met hen zonder twijfel ook de uitgevers, rekenen op u.
Prof. dr. em. Roger Blanpain, voorzitter Reprobel